Hoewel de hightechindustrie in Nederland bloeit, profiteren toeleveranciers daar maar beperkt van. Hightechbedrijven halen onderdelen meer uit landen in bijvoorbeeld Oost-Europa, waar loonkosten flink lager liggen. Dat kan veranderen doordat technologie en specifieke kennis zwaarder gaan wegen dan lage loonkosten. Nederlandse toeleveranciers kunnen hiermee een inhaalslag maken.
Dat stelt het ING Economisch Bureau in het rapport ‘Toeleveren aan de hightechindustrie – inhaalslag voor Nederlandse toeleveranciers‘ dat is verschenen ter gelegenheid van de DISCA (Dutch Industrial Suppliers and Customer Award).
50% groter
De Nederlandse hightechindustrie is de afgelopen 20 jaar twee maal zo snel gegroeid als de gehele Nederlandse economie. Ten opzichte van het begin van de eeuw is de sector 50% groter, terwijl de totale economie met een kwart groeide. Succesverhalen zijn onder meer de chipmachines van ASML, melkrobots van Lely, autobandenmachines van VMI Group en MRI-scanners van Philips.
Inkoop vooral buiten Nederland
Ondank die bloei, profiteerden Nederlandse toeleveranciers voor die hightechsector dus relatief beperkt. De eindfabrikanten zijn weliswaar meer gaan inkopen, maar vooral vanwege loonkosten met name in het buitenland (154% meer dan in 2000 tegenover 74% meer in het binnenland). Het rapport stelt dat loonkosten in landen als Roemenië en Polen, ondanks een snellere stijging, toch nog altijd 70 tot 90% lager liggen dan in Nederland.
Technologie en kennis
De Nederlandse toeleverancier verliest het weliswaar op loonkosten, maar kan dit de komende jaren in toenemende mate compenseren met de inzet van technologie en kennis.
“Digitalisering en robotisering ontwikkelen zich razendsnel”, zegt Gert Jan Braam, ING Sector Banker Industry. “Dit biedt voor toeleveranciers kansen hun arbeidsproductiviteit verder te verhogen. Bovendien worden eindproducten technisch steeds complexer. Toeleveranciers kunnen hun kennis, bijvoorbeeld over de maakbaarheid van deze complexe eindproducten, steeds meer te gelde maken. Loonkosten worden daarmee als concurrentiefactor steeds minder dominant.”