De manier waarop geluidsoverlast op de werkplek wordt beoordeeld is per 15 februari 2006 veranderd. Daarbij staat voortaan de dagdosis geluid centraal: een gemiddelde geluidsbelasting waaraan een werknemer staat blootgesteld. Deze mag maximaal 80 dB(A) bedragen. In het oor gemeten mag deze niet boven de 87 dB(A) komen. De meting hiervoor wordt bij de werknemer gedaan, waarbij de waarde aan het einde van de dag uit de meter rolt. Aan de hand van deze waarneming wordt bepaald of en wat er aan actie moet worden ondernomen.
Uit deze gemiddelde meting blijkt niet wat mogelijke schadelijke pieken kunnen zijn. Daar zal bij een hoog geluidsniveau apart onderzoek naar moeten worden gedaan: de werkzaamhedenanalyse. Daarbij worden de belangrijkste componenten van het werk gedurende de dag geanalyseerd op geluidsniveau en tijdsduur dat de werknemer hieraan wordt blootgesteld.
Bij een te hoog geluidsniveau (boven 85 dB(A)) moet de werkgever in actie komen:
- stillere machines inzetten
- een buffer plaatsen tussen mens en machine
- gehoorbescherming voor de werknemer
In veel gevallen is een combinatie van deze drie maatregelen nodig om het juiste resultaat te krijgen. Het bedrijf is verantwoordelijk voor zowel de metingen als het treffen van de juiste maatregelen.
De Arbeidsinspectie stimuleert de bedrijven om effectieve maatregelen te nemen om het geluidsniveau acceptabel te houden voor de werknemers. Daarover maakt de organisatie afspraken met verschillende branches. Daarnaast wordt gecontroleerd of deze afspraken worden nagekomen door het uitvoeren van indicatieve geluidsmetingen en controle op overschrijding hiervan en het al dan niet dragen van gehoorbescherming door werknemers die dat zouden moeten doen. Wordt niet aan de eisen voldaan, dan kan de Arbeidsinspectie een boete opleggen.
De werkgevers moeten bij een dagdosis die ondanks maatregelen hoger is dan 80 dB(A) voorzien in gehoorbescherming en hierover informatie geven aan de werknemers. Ook moeten werknemers hun gehoor regelmatig kunnen laten controleren. De werknemers mogen zelf kiezen uit de geschikte middelen van gehoorbescherming en zijn verantwoordelijk voor het dragen ervan als de werkgever in zijn verplichtingen heeft voorzien. De demping moet zodanig zijn dat de overlast wordt beperkt maar niet zo sterk dat communicatie onmogelijk wordt en waarschuwingssignalen niet meer worden gehoord.